Mijn niet zo heel veel voorkomende achternaam trekt altijd mijn aandacht als ik die ergens zie staan. Zo schreef ik al eens een Kunststukje over een collage van kunstenaar Kurt Schwitters met daarop de naam Reichardt-Schwertschlag. En als regelmatige bioscoopbezoeker ben ik al gewend om de naam van de prijswinnende regisseur Kelly Reichardt op het witte doek tegen te komen.
Op de tentoonstelling ‘Nederland↔Bauhaus’ die in 2019 werd gehouden in Museum Boijmans Van Beuningen ontdekte ik Margarethe Reichardt. Zij was een van de Bauhaus-kunstenaars op de expositie. En dat vraagt natuurlijk om nader onderzoek. Want wie was deze Margarethe Reichardt en wat betekende zij binnen de roemruchte Bauhaus kunstacademie? Ik verdiepte mij in haar achtergrond en kwam tot de ontdekking dat Margarethe Reichardt bepaald niet onbelangrijk was binnen de ontwerpwereld in de vorige eeuw. Met zelfs een eigen museum, het Margarethe Reichardt Haus in Erfurt (D). Voer dus voor een nieuw Kunststukje.
In het voorjaar van 1926 begon de negentienjarige Margarethe (Grete) Reichardt (1907-1984) aan haar opleiding bij het Bauhaus in Dessau. Daar had de school zich kort hiervoor gevestigd. Enkele maanden eerder had ze zich aangemeld in Weimar, waar de school in 1919 was opgericht en dat niet ver van haar woonplaats Erfurt lag. Daar had Reichardt de Kunstgewerbeschule gevolgd, een middelbare school voor kunstnijverheidsonderwijs. Naar verluidt inspireerde een schoolexcursie in 1923 naar een Bauhaustentoonstelling in Weimar de kunstzinnige leerling om zich na haar eindexamen bij het Bauhaus aan te melden. In Dessau werd eind 1926 het beroemde, door oprichter Walter Gropius (1883-1969) ontworpen opleidingsgebouw in gebruik genomen.
Hoewel het Bauhaus vooral bekend geworden is door modernistische architectuur en vernieuwende interieurontwerpen was het lesprogramma van de opleiding breed: van schilderen, grafiek en beeldhouwkunst, typografie en fotografie tot reclame, weven, toneelkunst, dans en productontwerp. In een verplichte “Vorkurs” (introductiecursus) experimenteerden de studenten met materialen, kleuren, vormen en technieken, waarna ze een richting kozen waarin ze zich wilden specialiseren. De verschillende opleidingen waren ondergebracht in werkplaatsen die onder leiding van een “meester” stonden.
Reichardt volgde inleidende lessen bij bekende kunstenaars als Kandinsky (1866-1944), Klee (1879-1940) en Moholy-Nagy (1895-1946), en timmerlessen bij Josef Albers (1888-1976). Maar haar specialisatie werd het werken aan het weefgetouw. Gezien haar vooropleiding en achtergrond – haar vader was kleermaker – was het textielatelier geen onlogische keuze, hoewel binnen het niet al te geëmancipeerde Bauhaus vrouwelijke studenten vaak deze richting op werden gestuurd. Het was een ‘zachte’ omgeving die als minder concurrerend werd gezien dan de traditionele mannelijke gebieden. De weefwerkplaats waar Reichardt ging studeren werd op dat moment gerund door Georg Muche (1895-1987), maar kwam niet veel later in handen van Gunta Stölzl (1897-1983), de enige vrouwelijke Bauhausmeester. Met haar kreeg Reichardt het danig aan de stok waarvoor ze zelfs korte tijd geschorst werd.
Reichardts jaren op de opleiding in Dessau verliepen niet zonder de nodige onrust en problemen. Voor een deel veroorzaakte ze die ophef zelf. Als tweedejaars student uitte ze in 1928 een artistieke noodkreet door met een eigengemaakte collage te ageren tegen de nadruk die in de werkplaats werd gelegd op industriële productie. Hierdoor kwam de experimentele vrijheid in het gedrang. Het Bauhaus verdiende behoorlijk aan de productie van de weverij.
De collage sie brauchen das bauhaus bevat een handgeschreven tekst ‘Prüfen Sie, bleibt dann noch- Zeit für Versucharbeit?’ (Ga na, resteert er nog tijd voor experimenteren?) gevolgd door een lijst met orders voor stoffen in de periode mei-september van dat jaar boven een hand met enkele munten. Uitroepen als ‘Tempo, tempo’, ‘erziehung am fliessband’ (opleiding aan de lopende band) en ‘wie weben?’ (hoe te weven?) trekken de aandacht. De collage is ondertekend met GR. REI. en was haar bijdrage aan de afsluitende expositie van het wintersemester van 1928. De kritiek die Reichardt met de collage uitte kan de studenten, meesters en leiding van het Bauhaus niet zijn ontgaan.
Met een externe stage in 1929/1930 bij de weverij van voormalig Bauhausstudent Ruth Hollós-Consemüller in Königsberg rondde Reichardt haar opleiding af, waarna ze als freelancer in het weefatelier van het Bauhaus ging werken. In deze periode ontstond behoorlijk wat rumoer binnen de leiding van het Bauhaus. Directeur Hannes Meyer (1889-1954) werd om politieke redenen ontslagen en opgevolgd door architect Ludwig Mies van der Rohe (1886-1969). Het opkomend nazisme zorgde voor een lastige en roerige tijd bij de avant-garde ontwerpacademie, die zelfs enige tijd gesloten werd, voordat Mies van der Rohe de opleiding in 1932 in Berlijn voortzette. Maar nadat de Nationaalsocialistische Partij in 1933 aan de macht kwam werd de opleiding voorgoed gesloten. Toen had Reichardt de opleiding echter al verlaten.
In het zomersemester van 1930 raakte de student in een serieus conflict verstrikt, mede door haar eigen toedoen, dat zowel tot haar eigen vertrek als dat van haar docent Gunta Stölzl leidde. Stölzl, meester van de weefwerkplaats, lag al bij een deel van de Bauhäusler onder vuur vanwege het feit dat ze als getrouwde vrouw en moeder haar eigen carrière nastreefde. Door haar huwelijk met de Joodse architect Arieh Sharon (1900-1984) verloor Stölzl haar Duitse nationaliteit en werd Brits-Palestijnse. Toen de nazi’s het voor het zeggen kregen verloor de architect zijn baan en kreeg Stölzl meer en meer te maken met intimidatie.
Ook Reichardt had kritiek op Stölzl, aanvankelijk met twee medestudenten, vanwege hun beperkte aandeel in de opbrengsten van een nieuw ontwikkelde stof (Polytex). Maar vrijwel direct hierna opende Reichardt de discussie over de richting die de werkplaats zou moeten inslaan. Hier speelde hoogstwaarschijnlijk een zekere rivaliteit tussen Stölzl en Reichardt een rol en over en weer werden elkaar beschuldigingen en kritiek toegeworpen. Stölzl kreeg ook te maken met antisemitisme maar of Reichardt daar (mede) voor verantwoordelijk was is niet bekend.
Toen de hele situatie uit de hand dreigde te lopen werden Reichardt en haar twee medestudenten – Herbert von Arend en Ilse Voigt – geschorst. Korte tijd later echter werd de schorsing door tussenkomst van de burgemeester van Dessau tenietgedaan, die hiermee zwichtte voor druk van de rechtse stadsraad (waarin de vader van Voigt zitting had). Stölzl zag geen andere oplossing dan ontslag te nemen en de Bauhausopleiding te verlaten.
Ook Reichardt had intussen besloten het Bauhaus te verlaten. Nadat ze al in 1929 haar gezelexamen had behaald, kreeg ze in juli 1931 haar einddiploma als textielontwerper en vertrok ze van Dessau naar Den Haag.
Dat Grete Reichardt al jong over een veelzijdig kunstzinnig talent beschikte blijkt uit de door haar samengestelde portfolio die zij voor haar toelatingsaanvraag bij het Bauhaus indiende. De portfolio bevatte pentekeningen, gouaches en krijttekeningen in zowel expressionistische stijl als abstract. Onder andere het expressionistische werk “Sankt Severi in Erfurt” (de kerk waar haar vader koster was), het abstracte zelfportret getiteld “Ich am 9.2.25” uitgevoerd in pastelkrijt of de compositie “im Kaffeehaus” die ze op nauwelijks negentienjarige leeftijd maakte getuigen van haar artistieke aanleg.
In de lessen bij Kandinsky en Klee werd aandacht besteed aan vormen (de basisvormen waren de cirkel, driehoek en vierkant) en kleuren (met als basis de kleuren geel, rood en blauw). Na de introductieklas volgde Reichardt ook theoretische lessen bij Klee, die mede gericht waren op het ontwerpen van patronen, speciaal van belang voor textielontwerpers. De bewaard gebleven uitgewerkte opdrachten die Reichardt maakte geven enig inzicht in de aard van de lessen.
Tijdens de timmerlessen bij Josef Albers ontwierp de getalenteerde Reichardt twee beroemd geworden houten speelgoedfiguren. Haar Steckpuppen zijn drie felgekleurde houten figuren die met metalen pinnen op een houten basis staan. De Hampelmann ofwel Jumping Jack is een houten figuur wiens armen en benen met een trekkoord kunnen bewegen. Beide speelgoedpoppen werden later commercieel geproduceerd door het speelgoedbedrijf Naef in Zwitserland en zijn nog steeds verkrijgbaar.
Als student hield Reichardt van het experimenteren met bijzondere stoffen en was daarin zeer succesvol. Zo verweefde ze cellofaan, toen nog een natuurproduct, met andere materialen als katoen, riet of hout. Ook verbeterde ze de eigenschappen van ijzergaren en weefde hiermee zeer sterke en slijtvaste riemen die mede-Bauhauslid en hoofd van het meubelatelier Marcel Breuer (1902-1981) gebruikte als bekleding op zijn beroemd geworden stalen buisstoelen. De stof is eveneens toegepast op de vliegtuigstoelen die vliegtuigfabrikant Junkers in Dessau produceerde.
De innovatieve Reichardt ging verder in haar experimenten en ontwikkelde stoffen met geluidsabsorberende en licht reflecterende eigenschappen. Het is dan ook niet vreemd dat juist zij protesteerde tegen de grote hoeveelheid industriële productie waardoor het experimenteren in het gedrang kwam.
Stoel B3 van Marcel Breuer waarvoor Reichardt de zeer sterke riemstof ontwikkelde. Afbeelding: Erich Consemüller, ca. 1927/ © Klassik Stiftung Weimar / © Stephan Consemüller (Erich Consemüller) (www.snoopsmaus.de).
Na vijf roerige jaren als student en met haar Bauhausdiploma als wever op zak begon de 24-jarige Reichardt in 1931 aan een nieuw avontuur in Nederland. Op uitnodiging van typograaf en vormgever Piet Zwart (1885-1977) verhuisde ze naar Den Haag om het weefatelier van kunstondernemer Sophia Gemmeken (1886-1965) te leiden. Gemmeken had al vanaf 1917 in Den Haag een winkel in kunstnijverheid en daarnaast een weefatelier, waar onder andere geometrische kleden naar ontwerp van Piet Zwart werden uitgevoerd. Mogelijk werd Reichardt aangetrokken om het atelier te moderniseren. Zwart en Reichardt kenden elkaar van het Bauhaus, waar Zwart vanaf eind 1929 enige tijd gedoceerd had. Zijn aanstelling was bij het reclameatelier, maar ook bij de andere afdelingen, waaronder de weverij, hield hij voordrachten over typografie en fotografie.
Bij Zwart in Den Haag volgde de textielontwerper lessen in typografie. Maar al in 1932 keerde ze terug naar Dessau waar ze als gaststudent enige schilderlessen bij Kandinsky volgde. Waarom het Nederlandse avontuur maar zo kort duurde is niet bekend. Het Bauhaus in Dessau liep in die tijd al ten einde en Reichardt vertrok naar haar vroegere woonplaats Erfurt waar ze met twee weefgetouwen uit de Bauhaus werkplaats haar eigen Handweberei Grete Reichardt startte.
Terug in haar geboorteplaats en in de omgeving van haar jeugd lijkt een einde te zijn gekomen aan haar avontuurlijke en wellicht ook onbezonnen tijd. In de ‘Handweverij Grete Reichardt’ hield ze zich bezig met het ontwerp en de productie van materialen voor alledaags gebruik, decoratieve stoffen, kleding- en meubelstoffen, huishoudtextiel voor gordijnen en tafelkleden, en ook souvenirs. En in tegenstelling tot de (latere) Bauhausidealen van massaproductie en industriële toepassingen legde ze zich toe op het vervolmaken van het handwerk aan het weefgetouw.
In 1936 trouwde ze met Hans Wagner (1906-1981) en leerde ze ook hem het weefgetouw bedienen. Voorheen bezat Wagner, een voormalig student weven, een fotostudio in Erfurt. De weverij ging verder onder de naam ‘Handweverij Wagner-Reichardt’. In datzelfde jaar werd ze lid van de Reichskulturkammer, een in 1933 door de nazi’s verplicht gesteld instituut voor kunstenaars om hun beroep te mogen uitoefenen.1 Daarbij bepaalden de nazi’s welke kunst als zodanig bestempeld kon worden. Als reactie hierop verlieten veel kunstenaars het land. Reichardt behield door het lidmaatschap haar eigen werkplaats en kon meedoen aan allerlei tentoonstellingen van toegepaste kunst. Op de jaarlijkse beurs in het Grassi Museum in Leipzig had ze decennialang een eigen stand waar ze haar werk kon promoten.
Midden in de oorlog behaalde ze haar meestervakdiploma bij de Thüringense Handwerkskammer en werd ze ingeschreven in het beroepsregister waardoor ze leerlingen kon opleiden en officieel als instructeur kon werken. Ze bouwde haar eigen oeuvre op, gebaseerd op vakmanschap en kwaliteit. Voor Reichardt moesten de handgeweven stoffen net zo perfect zijn als machinaal geproduceerde stoffen, maar wel warm en levendig aanvoelen. Hiermee ging ze, eigenzinnig als ze was, enigszins tegen de stroom in, zeker in de naoorlogse jaren die werden gekenmerkt door industrialisatie en massaproductie.
De jaren na de Tweede Wereldoorlog brachten de inmiddels meesterwever Reichardt grotere bekendheid, zowel in het voormalige Oost-Duitsland als ook internationaal. Weinig afgestudeerden aan het Bauhaus weefatelier hebben in hun latere carrière meer onderscheidingen gekregen dan zij.2 In de eerste naoorlogse Bauhaustentoonstelling in 1949 in West-Berlijn was ze een van de 22 geselecteerde kunstenaars. Bij deze invloedrijke expositie lag de nadruk op de nalatenschap van het weefatelier van het Bauhaus. Vanaf 1970 steunde ze openlijk het Oost-Duitse culturele beleid dat gericht was op Weite und Vielfalt (breedte en diversiteit). In rondetafelgesprekken praatte ze mee over de Bauhauserfenis die een erkenning en tevens een rehabilitatie van het Bauhausinstituut teweegbrachten.
De naoorlogse jaren concentreerden zich op het werken in haar eigen weverij die ze na haar scheiding in 1952 alleen voortzette in wat inmiddels Oost-Duitsland was geworden. Een aanbod voor een lectoraat aan de Landeskunstschule in Hamburg (een hogeschool voor de kunsten) wees ze af.3 In Erfurt leidde ze talloze wevers op. Naast veel vrij werk maakte ze werk in opdracht van musea, theaters en openbare instellingen. Haar inspiratie haalde ze uit de natuur, literatuur en muziek. Haar bijzondere kunstzinnige aanleg kwam tot uitdrukking in de figuratieve wandkleden die ze direct aan het weefgetouw maakte, zonder eerst een patroon uit te tekenen. Veelal signeerde ze haar werk door haar monogram ‘gr.’ mee te weven.
Een belangrijke opdracht was een serie tapijten die ze tussen 1978 en 1980 maakte voor het Duitse Nationaal Theater in Weimar met als thema ‘De Faustiaanse mens’. Ook maakte ze opnieuw ontwerpen in de stijl van haar vroegere Bauhaustijd. Tien jaar na haar dood werd een drietal nooit uitgevoerde ontwerpen uit haar Bauhausperiode in massaproductie gebracht in het inmiddels herenigde Duitsland.
Hiermee was in feite de cirkel rond, zou je kunnen stellen. Ware het niet dat het artistieke verhaal van Grete Reichardt nog altijd wordt doorverteld in het Margarethe Reichardt Haus in Erfurt-Bischleben. In 1939 lieten Reichardt en haar man hier een eigen huis met atelier bouwen. Ondanks hun Bauhaus achtergrond werd het huis in een streekgebonden stijl gebouwd (ook wel Heimatschutzstil of vernacular genaamd). Vermoedelijk heeft Reichardt grote invloed gehad op het ontwerp van de architect. Uit de indeling van het huis blijkt dat het leven van het kinderloze echtpaar zich voor een belangrijk deel moet hebben afgespeeld rondom het werk aan het weefgetouw. Het inpandige weefatelier neemt een groot deel van de begane grond van het huis in. Het pand is omgeven door een ruime tuin die de eigenaresse zelf ontwierp.
Reichardt bleef de rest van haar leven in het huis wonen en werken. Na haar dood in 1984 werd het ingericht als museum onder de naam Margarethe Reichardt Haus. In 1987 is het huis aangewezen als ‘technisch monument’ (vgl. industrieel erfgoed) en sinds 1992 maakt het museum als vestiging deel uit van het gemeentelijk Angermuseum in Erfurt.
Uit bovenstaande blijkt wel dat Grete Reichardt een belangrijke rol heeft gespeeld in de ontwikkeling en het ontwerp van stoffen voor allerlei toepassingen. Dat zij (evenals vele andere Bauhaus-wevers) onbekend is gebleven ligt dan ook niet aan een gebrek aan creativiteit of innovativiteit. Van alle Bauhaus werkplaatsen is de weefwerkplaats de langst bestaande en meest succesvolle geweest, aldus Marjan Groot in haar boek Vrouwen in de vormgeving 1880-1940, toch zijn de afgestudeerden van deze werkplaats als weinig bekende Bauhäusler de geschiedenis ingegaan.
Met de aandacht die er de laatste jaren is voor de vrouwen van het Bauhaus wordt dit een beetje rechtgezet. En terecht, want de experimenteerlust, de veelzijdigheid en soms haar dwarsigheid maken van Margarethe Reichardt een bijzondere kunstenaar, die zeker een plaats verdient in het illustere rijtje Bauhausexponenten. De straatnaam Grete Reichardt Straße in de buitenwijk “Ringelberg” van Erfurt is een extra mooi eerbetoon.
Voor zover ik heb kunnen nagaan zijn Margarethe Reichardt en ik geen familie van elkaar. Dat is best jammer, want dan had ik misschien wat van haar kunstzinnigheid meegekregen (handwerken was niet mijn beste vak op de lagere school). Hoe dan ook, een bezoekje aan Erfurt en in het bijzonder aan het Margarethe Reichardt Haus is nu natuurlijk wel een must geworden.
Joke Reichardt,
3 mei 2022.
In augustus 2022 deed ik mijn eigen Bauhaustour in Duitsland die natuurlijk begon met een bezoekje aan het Margarethe Reichardt Haus in Erfurt. Het museum was officieel nog gesloten maar voor een klein gezelschap wilden ze wel een uitzondering maken (zou mijn achternaam er iets mee te maken hebben gehad?). Frau Christine Leister, de beheerder van het museum, leidde ons rond in het huis waar Grete jarenlang woonde en werkte. Frau Leister was zelf nog begonnen als leerling weefster bij Grete in dit atelier. Binnen mochten we geen foto’s maken, maar het was leuk te zien dat veel van de inrichting nog oorspronkelijk bewaard is. Zo ook de weefgetouwen waar we natuurlijk een demonstratie kregen. Op de rest van de Bauhaustour kwamen we zowel in Weimar als in Dessau geregeld werk van Reichardt tegen. Vooral in het Bauhausmuseum in Dessau is Reichardt goed vertegenwoordigd en wordt ze gekwalificeerd als een van de belangrijkste Bauhäusler. Dus mooi om het plaatje zo wat meer compleet gekregen te hebben.
De informatie in dit Kunststukje is grotendeels ontleend aan het boek: 4 Bauhausmädels. Gertrud Arndt, Marianne Brandt, Margarete Heyman, Margaretha Reichardt uitgegeven door het Angermuseum in 2019 onder redactie van Patrick Rössler, Miriam Krautwurst en Kai Uwe Schierz.
Overige literatuur:
Yvonne Brentjens, Piet Zwart 1885-1977. Vormingenieur, Zwolle 2008.
Marjan Groot, Vrouwen in de vormgeving 1880-1940, Rotterdam 2007.
Elizabeth Otto en Patrick Rössler, Bauhaus women. A global perspective, Londen 2019.
Mienke Simon Thomas en Yvonne Brentjens (red.), Nederland – Bauhaus. Pioniers van een nieuwe wereld, Rotterdam 2019.
Website: https://kunstmuseen.erfurt.de/km/de/angermuseum/haus/margaretha_reichardt_haus//index.html
Wat een mooi artikel. En wat een interessante vrouw. Ik ben nu ook erg geïnteresseerd in mijn naamgenote.
Goed om te horen. Dank je wel, zus!
Interessant stuk oftewel interessante mevrouw, ben haar naam inderdaad tegengekomen bij Boymans. Dus nu op naar Erfurt!
Dank je wel. Ja, Erfurt is nu zeker een must geworden…
Interessant om deze Reichardt ook te leren kennen. Zou meer van haar werk in het echt willen zien. Complimenten voor dit kunststukje.
Dank je wel. Van hier naar Erfurt is 555km 🙂